Een week later gebeurt het, opa krijgt een ongeluk. Die week ben ik veel bij hem geweest. Iedere dag heb ik wel met hem gesproken en steeds hebben we een spel gespeeld. Als de dag dan gekomen is heb ik genoeg afscheid van hem genomen. Mijn hele familie is flink geschokt dat dit mijn opa moet overkomen. Ik vind het moeilijk om toneel te spelen bij zulke gebeurtenissen maar ik kan het gewoon niet zomaar vertellen. Dan gaan ze me allemaal dingen vragen over de toekomst die ik niet weet. Ik bedoel, er zijn zoveel dingen, ik krijg soms per toeval dingen door maar in opdracht werken heb ik nog nooit gedaan en ik ben van plan dat ook nooit te doen. Misschien word de druk dan te hoog en praat ik alleen maar wartaal. Die dag kom ik niet meer van mijn kamer. Zogenaamd van verdriet maar eigenlijk om alles te weten te komen over heksen. Hoe ze nu leven en wat ze nu nog allemaal doen. Mijn ouders merken er niet veel van en zijn veel te druk met opa. Als hij dan drie dagen later, zoals in mijn droom, overlijd heeft niemand meer oog voor mij. Ik kijk elke dag even naar hem en troost mijn oma. Met de rest praat ik niet, en ik ontwijk hen zoveel mogelijk. Als ik de volgende dag weer op school kom ziet Zoë aan mijn aura dat er iets met mij is. Ik zeg alleen het woord opa en ze begint me al te troosten. Dit is het eerste moment dat ik huil om mijn opa. Het hele weekend kon ik niet huilen maar nu komt alles eruit. Zoë wenkt de leraar dat ze even met me praten wil op een rustigere plek, en gelukkig staat die dat toe. Tja, Meneer de With is niet altijd de aardigste maar als het om zulke dingen gaat wel. Als we onze jassen uit onze kluisjes halen voel ik dat er iemand naar ons staat te kijken. Als ik om me heen kijk zie ik niemand, behalve een witte vlek. Ik stoot Zoë aan en wijs richting de plek. ‘Kun jij daar een aura zien?’ vraag ik haar. Ze kijkt op en schrikt. Bang kijkt ze naar mij. ‘Heb jij ook iets gezien?’ Zoë raakt bijna in paniek. Ik sleep haar mee naar buiten en we lopen eerst zonder iets te zeggen naar de fietsenstalling. Als we een eind buiten de bewoonde wereld fietsen begin ik. ‘Ik had het gevoel alsof ik nagegluurd werd en achtervolgd. Ik keek om me heen en zag niemand, alleen een witte wazige vlek. Ik had op die ene site gelezen over geesten, dat ze soms nog niet wilden verrijzen. Ik had geen zekerheid want ik had dit nog nooit eerder meegemaakt. Aan jouw reactie was er ook een aura om die man heen. Toch? Of heb ik het mis?’ Zoë is in een soort trance en mompelt wat over wazige aura, vooral rood en zijn midden was helemaal weg. ‘Waarschijnlijk moet de geest nog iets voldoen om te keren naar de hemel. Zijn gedachten zitten vol verlangen en er zijn veel grijze vlekken in zijn aura.’ Ik probeer erbij te halen wat ze me de afgelopen dagen heeft geleerd over aura’s en de kleuren met de betekenissen. ‘Rood kan ook staan voor boosheid.’ We praten over wie de man zou zijn geweest en hoe hij eruit zou hebben gezien. Of misschien was het wel een vrouw. We keren maar weer om en fietsen terug naar school omdat we al bijna een halfuur weg zijn. Terug op school wil ik mijn jas in mijn kluisje stoppen. Als ik die open doe, voel ik een hand op mijn schouder. Ik kijk om, er is niemand en ik weet dat het hem is. Ik stel hem de vraag zijn naam door te geven. De hand glijd weg en ik voel me verlaten. Zoë komt aanlopen en word bang als ze mijn gezicht ziet. Ik knik naar haar, ze begrijpt wat er aan de hand is en loopt snel naar me toe. Als ik weer in mijn kluisje kijk ligt er ineens een envelop. We lopen samen naar buiten op het schoolplein en gaan zitten in de zon. De les is toch over tien minuten afgelopen. Samen maken we de envelop open. Ik lees voor als ik zeker weet dat de kust veilig is.
‘Beste Evi en Zoë. Hierbij verklaar ik mijn naam en mijn plaats op school. Ik verlang naar een beter leven. In mijn leven heb ik veel fout gedaan en dus ben ik gedoemd om in de hel te komen. Ik wil graag mijn fouten goedmaken maar daarbij moeten jullie me helpen. Ik zal spreken op het strand bij de vijverweg. Vanavond om 8 uur. Groetjes Youri’
We kijken elkaar aan. ‘Denk je dat de geest…?’ zegt Zoë. Ik knik, ‘Ik denk het niet alleen, ik weet het wel zeker. Zullen we het doen en vanavond met hem praten?’ vraag ik? Zoë twijfelt nog, ‘wat als hij ons aanvalt, hoe moeten wij ons dan verdedigen. Onze krachten zijn niet tegen geesten opgewassen.’ Dat is waar, zelf begin ik nu ook te twijfelen. Wat als Zoë gelijk heeft en hij kwaadaardig is. ‘Zoë? Zag jij iets kwaadaardigs in zijn aura?’ Zoë kijkt me aan. Ze weet niet hoe ze moet kijken. ‘De kleur was rood’, begint ze. ‘Rood kan staan voor verlangen, boosheid, wilskracht, passie en nervositeit. Het is moeilijk in te schatten bij een dode welke van de vijf past, en zijn middenstuk mist, en daar haal je vaak de meeste informatie vandaan. Vreemd genoeg is de linkerkant voor de toekomst nog wel aanwezig. Dit zou je niet denken bij een overledene.’ Met aandacht luister ik naar de woorden van Zoë en probeer me een beeld te vormen wat zij zag bij de geest. ‘Het middenstuk staat voor ervaring hè?’ Als Zoë knikt ga ik verder. ‘Het kan zijn dat hij als baby is gestorven maar het niet waard vond om voorgoed te vertrekken naar de hemel. Hij wou mensen laten zien dat hij er nog was maar boekte daar geen resultaat mee. Mensen werden bang en vluchtten. Hij was radeloos en wilde graag dat zijn broertje hem geloofde, vandaar dat hij hier op school was.’ Zoë zit verbijsterd naar me te kijken. ‘Hoe…hoe weet je dat allemaal? Heeft hij zonet tegen je gesproken?’ Ik denk na, het werd in mijn gedachten gestuurd en mijn mond begon te praten, ik kon het niet laten stoppen. ‘Nee’, zeg ik uiteindelijk, ‘hij heeft niet gesproken maar hij heeft zijn gedachten overgebracht naar die van mij.' Mijn mond begon het te vertellen zonder dat ik er echt erg in had.’ Allebei schrikken we heel erg.
|