Wee het verstand
Wee mij, wee mij; mij die een persoon is als alle anderen; ik, de persoon, doe mijn verstand niet te kort. Wee mij, wee mij; mij, die geoordeeld wordt. Men vertelde mij, reeds lang geleden, dat eenieder zijn eigen ding maar doet. Maar niemand vertelde erbij, dat vooral beleden ook het gevóélsleven moet. Nu, ik doe mijn ding en denk mijn weg, keer iedere steen om op het pad, En ik begin te vragen en schenk mijn aandacht, weer, tot ik mijzelf met vragen afmat. Koios! Ik wist niet beter dan te denken en te vragen, omdat ik eenmaal een geest heb, En gebruik de gaven des mens – waarvoor anders dienen zij? – en spin mijn kennisweb. Ik beken, Socrates: ik bemin de vraag en vraag naar de kennis daar voorbij, En ik bestaarde steeds de basis waarop men bouwde, ter meerder inzicht voor hen en mij. Wodan, ik geef toe, ik hang naar het zekere in het hier en nu, ben blij met wat ik weten kan, Want voorbij mijn zintuigen kan ik slechts gissen, en daar wordt mijn kennis niet beter van. Natuurlijk, kennis is geen zekere kennis, zodat ik skeptisch blijf, en dat werkt voor mezelf, Maar men kan niet anders: kennis is al het geloof en alle ervaring onder het hemelgewelf. Ach, wat de ander doet, dat boeit mij níét; niet louter om hen kijk ik om me heen; Ik zie de gedachtengang en gun het een ander, maar geef een kritisch oor te leen. Wat de ander weten – geloven – wil, dat is en blijft ’s mans eigen zaak, En als de ander zijn zegje zegt, dan doe ik de mijne, ook ter vermaak. Nee, het boeit me niet, maar de Vraag vindt soms wel inconsequenties, En dat, eerbiedwaardige Koios, heeft gevolgen voor andermans pretenties. Neen, ik wil niet beweren hoe het zit, want hoe zou ik dat ooit kunnen? Het leven is geen wetenschap, maar onderzoek wil ik mezelf niet misgunnen, En uitspraken over Dood, God, Ziel en Zaligheid is wat ik toch vermijdde, Want ze dóén er voor het leven niet toe; ik leef en vraag, en laat de rest terzijde. Toch, als de ander zijn uitspraak doet, dan is daar de Vraag, die treedt hem tegemoet, En dit, Koios en Plato, vraagt niet om het onvermijdelijke denken en gedachtengoed, Maar om het nádenken, over waar men eigenlijk mee bezig lijkt te zijn. Vergeef me, niet eenieder zit erop te wachten, niet eenieder vindt dat fijn, Maar als de ander, zich beroepend op zijn gevoel, verwerend Respect ten tonele voert, Dan wordt daarmee vooral de stok in ‘s mans eigen bijenkorf geroerd. Vergeef mij, voor het verloederen van mijn emoties en mijn gevoel! Ik volgde hier toch slechts mijn gevóélens, U weet wel wat ik bedoel. Ik zift en zucht, maar tracht oprecht bij mezelf te blijven, En hoop geen persoonlijk kritiek te hangen aan andermans lijven. Weten, o Phoibe, is onvermijdelijk, want zelfs de gevoelens weten, En als weten kennis is, en kennis verwerken, dan kan de verstandelijke Geen luiheid worden verweten. Nu, het is toch zo, dat een mens meer is dan alleen maar verstand, En naast zijn denken zijn er duizenden andere dingen aan de hand. Alles schreeuwt om een plekje, en vraagt om gekoesterde aandacht, En hierin houdt het persoonlijke gevoel een behoorlijke macht. Nu, het is toch zo, dat ik slechts mijn gevoel en intuïtie volg op mijn pad, Maar de mensen – het zijn er veel – die hun gevoel té zeer omarmen, Hebben met de rationaliteit doorgaans niet zoveel erbarmen. Het lijkt dan zo te zijn, o machtige Wodan, dat zij het druk hebben, Met het antwoorden, niet op de Vraag, maar op mijn manier of persoon, In naam van spiritualiteit is een doodgeslagen dialoog dan mijn enige loon. Ja, eenieder wandelt zijn eigen weg en gaat zijn eigen gang, Maar zoals ik doe, zo handelt ook de ander uit persoonlijk belang. Voor mij vullen vaagheden geen gaatjes, en dus vraag ik in dezen: Zal men na de dood wel of niet verstandelijk wezen?
_________________ 'The real act of discovery consists not in finding new lands but in seeing with new eyes.' - Marcel Proust
|